Amsterdam, november 2002
“Zware avond gehad?” vraagt Cerèn neutraal wanneer ik mijzelf een ontbijtje maak.
“Zwaar? Och dat viel wel mee, maar lang was hij wel!”
Ik vertel haar in grote lijnen mijn belevenissen van de vorige avond. Ze hoort dit rustig aan, maar blijft in gedachten blijkbaar hangen bij een gegeven dat ergens halverwege mijn samenvatting terloops aan de orde kwam.
“En Claudine kwam pas thuis toen jij weg ging?”
Uiteindelijk is toch het meest interessant wat er met mensen gebeurt, constateer ik met enige ironie. En warempel ... misschien is het uitblijven van Claudine ook wel het meest opmerkelijke feit van de afgelopen 24 uur en de rest slechts pseudo intellectueel geneuzel.
Dit zijn de openingszinnen van het hoofdstuk Q'tjes uit het boek "Oehoe, paradoxen van een regenboogjager". Het wordt hier gepubliceerd omdat het hoofdstuk inhoudelijk een bijdrage levert aan het begrijpen van een aantal denkbeelden op de weblog "Qomic plaza".
Uiteraard mag het lezen van dit hoofdstuk dat opgebouwd is uit drie korte verhaaltjes best aanleiding zijn om het boek zelf te bestellen.
“Ja, ze was nog laat op stap. Blijkbaar was het bij die vriendin ook heel gezellig.”
Wij zijn niet van die typen die overal wat achter zoeken en mensen van alles toedichten op basis van vage vermoedens. Wij gunnen iedereen zijn of haar eigen leven en trachten daar geen waardeoordeel over te vellen. Het Garfunkel huishouden is echter daarop een uitzondering omdat wij ons daar de laatste tijd met recht zorgen over maken. We lopen bij elkaar de deur niet plat, maar wij beschouwen ze als dierbare vrienden en constateren dat het tussen die twee niet meer zo soepel loopt als dat we gewend waren.
Tot voor kort was het een fantastisch stel; de reus die zijn zwarte prinses met zichtbare trots en genegenheid koesterde als zijn enige werkelijk belangrijke bezit en de bekoorlijke dame die met liefde en respect opkeek naar haar beschermer. Het leek altijd dat zij niet veel méér nodig hadden dan elkaar en af en toe wat toeschouwers om met elkaar te pronken.
Garfunkel heeft daarnaast zijn werk als docent en als copywriter, waar hij wel eens laatdunkend over kan doen, maar dat hij in werkelijkheid heel serieus benadert. Ik weet ook dat hij de uitstapjes met mij hogelijk waardeert en dat hij een soortelijke relatie onderhoudt met een tweetal collega’s op de internationale school waar hij aan verbonden is. Maar in de kern is het een huismus die heel tevreden is als hij met een goed boek in de hand in zijn immense stoel kan zitten met een jazzy muziekje op de achtergrond én Claudine verleidelijk liggend op de bank.
Claudine doet wat vrijwilligerswerk en houdt er een klein netwerk op na van ex-landgenoten, zoals je die overal op de wereld wel kunt vinden indien je daar moeite voor doet. In principe is ze wat je “een zonnige meid” zou kunnen noemen. Altijd goed gehumeurd en voortdurend beseffend dat ze ontsnapt is aan de zorgen, het geweld en de uitzichtloosheid die haar geboorteland al zo lang kenmerken, verdrukt ze de heimwee waar ze na al die jaren nog steeds last van heeft.
“Afrika is geen continent op de kaart, maar iets dat in je bloed gaat zitten”, heeft Garfunkel wel eens gezegd om te verklaren waarom hij er zelf ook wel eens naar terug verlangt.
Of Claudine werkelijk gelukkig is met haar situatie is een punt waar wij nooit inzicht in hebben gekregen. Haar façade van optimisme en opgewektheid is te opvallend om echt te zijn, maar ook te sterk om er doorheen te breken. Het gaat haar altijd goed en voor zoover dat niet zo zou zijn ontwijkt zij handig dat dit een onderwerp van gesprek wordt.
Het dichtst bij haar werkelijke gevoelens kom je wanneer de situatie in Centraal Afrika ter sprake komt. Bij die gelegenheden toont ze ook haar intelligentie door de wijze waarop zij haar uitgesproken mening met verve onderbouwt. Met haar zachte maar heldere stem, waarin het onmiskenbare accent van een Franstalige doorklinkt, kan ze passievol uitleggen waarom de situatie zo uit de hand gelopen is. Felheid in haar ogen en haar typische gesticulerende gebaren met die fijne ranke handen onderstrepen dan haar argumenten en aanklachten, die ik nog nooit door iemand heb horen weerleggen.
Het is een fantastische vrouw en Cerèn en ik hebben wel eens verzucht dat een paar dozijn van dit soort mensen ook in Afrika het verschil zou kunnen maken.
In de coalitie tussen Claudine en Garfunkel is ergens een barstje ontstaan. Die constatering is niet gebaseerd op feitelijke journaalposten, maar op het gevoel dat we de laatste tijd overhouden aan de omgang met die twee. Hun interactie is veranderd. Er zit een zekere spanning in.
Dat gevoel wordt bevestigd door het gebeuren van de afgelopen nacht. Dat is zo strijdig met het gedrag van de Claudine die we kennen, dat we zelfs betekenis gaan hechten aan zo’n alledaags gegeven als het wat later thuis komen dan normaal.
En dan heb ik Cerèn niet eens verteld over de vooroordelen die bij mij opkwamen toen ik haar uit die taxi zag stappen. “A dirty mind is a joy for ever”, zou Garfunkel dergelijke gedachten onder andere omstandigheden waarderend becommentarieerd hebben. Cerèn zou het uitspreken ervan echter als laster betitelen.
“We moeten ze maar weer eens uitnodigen” is haar conclusie. Bij ieder ander zou ik dit onder bemoeizucht of nieuwsgierigheid scharen, maar bij Cerèn valt dit onder de noemer subtiele zorg, een oprechte demonstratie van beschikbaarheid.
“Dat is een goed idee. Ik zal het aan Garf voorstellen.”
Wetende dat hiermee het onderwerp is afgesloten sla ik de krant open. Eens kijken of andere mensen ook nog iets beleefd hebben.
Amsterdam, een dag later
Op een koude donkere zaterdagmorgen gaat er niets boven het lezen van de dikke weekendkrant onder het genot van een vers kopje koffie en een muziekje op de achtergrond. Vervang die muziek door het geluid van de teevee, waarvoor de kinderen lui op de bank liggen ter voorbereiding van hun sportieve prestaties later op de dag, en de situatie waarin ik mij bevind is waarheidsgetrouw geschetst.
De krant brengt naast sport, spel en cultuur allerlei ellende en achterklap de huiskamer binnen. Maar met een krant hoef je niet in discussie en hij dwingt je tot niets en daardoor blijft het een aangenaam medium, waar ik mij best een tijdje mee kan vermaken.
Genietend van mijn krantje zie ik plotseling mijn vrouw Cerèn met de groencontainer door de tuin sjouwen. En de tuin dat is mijn domein. Niet dat ik dat claim, maar de praktijk is nu eenmaal zo dat het aan mij wordt overgelaten om daar buiten de zaak op orde te houden.
“Ze gaat blad rapen”, schiet er door me heen. “Wat jammer nou!”
Loofbomen hebben de onvervreemdbare eigenschap dat ze hun mooie bladerdek prompt laten vallen als er wat vorst in de lucht komt. Bomen hebben we legio en vriezen doet het ook al. Het gevolg is een prachtig kleurrijk tapijt dat grote delen van terras, looppaden en oprit aan het zicht onttrekt. Helemaal passend bij de tijd van het jaar en heel natuurlijk.
Maar wat de natuur creëert wordt niet altijd op prijs gesteld en afgevallen blad is zo’n element waarvoor sommigen een fobie hebben. Zo erg is het met Cerèn niet, maar blijkbaar is het haar nu toch te veel geworden. Met een zucht van ‘enthousiasme’ laat ik de krant achter en begeef ik mij naar buiten, waar het net niet fris genoeg is om me weer naar binnen te jagen om een jas aan te trekken.
“Oh, fijn dat je even komt helpen”, zegt ze wanneer ik de hoek van het huis passeer. “De container is bijna vol, maar we hebben toch nog wel wat zakken?”
Ik haal wat zakken en neem meteen de grashark mee. Dat gedoe met zo’n bezem schiet ook niet op.
Het is de moeite waard want er ligt echt een vracht blad. Alles is dit jaar tegelijk naar beneden gevallen. Maar samen hebben we zo een aantal grote hopen gemaakt en terwijl de een de zakken open houdt propt de ander ze vol. Al met al is het maar een stief kwartiertje werk.
Onze normen over de uitvoering lopen enigszins uiteen. Daardoor komt het dat Cerèn de laatste bladeren nog bijeen veegt, wanneer ik de zakken al weggesjouwd heb.
“Ik heb me toch een paar koude handen”, zeg ik voordat ik ze aan mijn mond zet om er wat warme lucht tegenaan te blazen.
“Je had ook best een jas aan mogen trekken”.
Dat had voor die handen niet veel uitgemaakt, maar ze heeft wel gelijk.
Met de hark in de ene en de bezem in de andere hand, overziet Cerèn met genoegen het resultaat van onze arbeid.
“Ik ben blij dat we dat even gedaan hebben”, zegt ze. “Dat blad blijft onder je schoenen hangen en zo sjouwen we de hele dag troep naar binnen. En het is nog gevaarlijk ook. Heb je gemerkt hoe glad het bij die voordeur was?”
“Ja het was een goed idee”, zeg ik zo overtuigend mogelijk. “Het ziet er weer netjes uit en het kan maar gebeurd zijn”.
Wanneer Cerèn aanstalten maakt om ook nog een laag muurtje af te gaan vegen, vind ik het tijd om terug te gaan naar mijn eigen blad, het dagblad. Met de volle container sjok ik het tuinpad op.
“Kan ik alvast een kopje koffie voor jou inschenken?”, roep ik haar nog toe.
Haar reactie is een antwoord zonder op de vraag in te gaan: “Nu je toch bezig bent, kun je misschien even naar het voorlicht van mijn fiets kijken. Volgens mij zit er ergens een draadje los.”
Kijk, daar durf ik geen nee op te zeggen. Bovendien staat die fiets in de garage en daar is het ook een stuk minder koud.
Terwijl ik met verkleumde vingers alle onderdelen van het verlichtingssysteem bevoel zonder tot een sluitende conclusie over het defect te komen, bespringt me de gedachte dat ik voor een case over samenwerken niet ver van huis hoeft te gaan. Alle elementen liggen voor het oprapen. Bijna letterlijk in dit geval. Want wat is hier aan de hand?
Het begint met een verschil in visie. Wat voor de een ’n lust voor het oog is, blijkt voor een ander een bron van ergernis. Is dit een kwestie van perspectief? Of bepalen belangen en interessen hoe we naar de wereld kijken?
Cerèn’s motivatie om blad bijeen te gaan vegen is dat ze wil verhinderen dat er rotzooi naar binnen wordt gelopen. Dat is in ieders belang, maar toch het meest voor haarzelf, want zij voelt zichzelf telkenmale geroepen om de stofzuiger voor de dag te halen. Ook dat is geen domein dat een van ons claimt, maar zo ligt het nu eenmaal!
Daarnaast beoordeelde ze de situatie als gevaarlijk en afgezien van het besef van verantwoordelijkheid, wil ze niet dat iemand iets overkomt. In deze is ze nu gerustgesteld.
De andere samenwerker, ik dus, was zich van een onveilige situatie niet eens bewust en dat van die vieze voeten had ik, in mijn beleving, tot nu toe heel aardig opgelost door die voeten goed te vegen bij binnenkomst. Bovendien vond ik dat blad een lust voor het oog en passend bij een herfstsfeertje.
In principe was er dus zelfs sprake van “conflicting interests”, zeker wanneer ook nog de planning van dit karweitje erbij betrokken wordt. Het had voor mij wel wat later gemogen. Of op een andere dag.
Overigens wist ik natuurlijk best dat het blad een keer opgeruimd moest worden. Na verloop van tijd wordt dat echt een troep. En ja …. dat is een klus voor mij. Waarom? Ook dit staat nergens beschreven, maar zo gaat het nu eenmaal, normaal gesproken. Bij ons thuis tenminste.
Maar waarom heeft ze mij niet gevraagd om die taak met voortvarendheid aan te pakken, zoals ze me ook gepaaid heeft om deze oude fiets in orde te maken?
Ik vlei mezelf met de gedachte dat ze zoveel van me houdt dat ze me niet van het krantje los wilde rukken en de kou in wou jagen. Maar de werkelijkheid zal wel zijn dat ze er niet over wou zeuren en er bovendien zeker van wou zijn dat het vandaag zou gebeuren. En praktisch als ze is was ze er daarom maar zelf aan begonnen. Als ik haar niet was gaan helpen dan had ze het alleen ook geklaard. En met genoegen.
Wat was nu mijn motivatie om blad boven dagblad te stellen en Cerèn te gaan helpen? Medelijden met dat arme meisje in de kou? Zeker! Schuldgevoel omdat het mijn werk is? Ook! In plaats van de bloemen die ze ook deze week weer niet gekregen heeft? Beslist! Gezamenlijk belang ook al was ik me niet expliciet bewust van haar motivatie? Ja! Eigenbelang? Omdat het toch moet gebeuren en nu heb ik tenminste een knechtje? Och ………
Het blijkt complex waarom onze omgeving in het laatste half uur zo veranderd is. En de wijze waarop veranderd is lijkt bepaald door een warrig krachtenspel. Het feit dat we samengewerkt hebben, als ook de taakverdeling die automatisch ontstond, zijn het gevolg van inzicht in elkaars attitudes en vaardigheden. Het succes stoelt niet op origineel denkwerk. En ook inzicht in het doel en de inhoud van het karwei bleek slechts van secundair belang. Inzicht in het wezen van de ander, wat die wil en kan, en dat, binnen de context van de omstandigheden, min of meer automatisch vertalen naar eigen gedrag, bleek de succesfactor. Is dat nu wat men verstaat onder ‘competentie’?
Dat we uiteindelijk ook nog wat bereikt hebben mocht formeel wel het doel zijn, maar waar het uiteindelijk op neer komt is dat zowel Cerèn als ikzelf met een bepaald gevoel beloond worden. Voldoening, opluchting, zekerheid en misschien zelfs dankbaarheid of waardering. De klus zelf was noodzakelijk, maar slechts van instrumentele waarde. Het gevoel tijdens en na de arbeid blijkt de echte geconsumeerde waarde. En met afnemende intensiteit hebben we dat nog de hele dag wanneer we weer die mooie schone stoep oplopen.
Tenminste ….. indien we er oog voor hebben en als dat blad nu eens ophoudt met vallen!
“En die fiets lijkt mij ook in orde. Niets aan de hand. Alles onder controle!”
Belangen en daaruit voortkomende interessen. Inzicht daarin en voldoende informatie om de juiste beslissingen te kunnen nemen. Aanvaarding van de eigen subjectiviteit enerzijds en de feitelijkheid van de ons omringende werkelijkheid anderzijds. De competentie om die uiteen te houden en de flexibiliteit om daarop in te springen. Doelen nastreven die uiteindelijk slechts instrumenteel blijken. Samenwerken als voorwaarde voor het scheppen van je omgeving. Anticiperen en reageren op het gedrag van de ander als conditie voor samenleven. Het innen van de bonus van een prestatie door het genieten van de voldoening van een ander.
Schetst de minicase ‘blad rapen’ het leven in al zijn facetten? En zijn dit misschien ook de zaken die er om de hoek komen als we bezig zijn met veranderen zoals bij het ontwikkelen van een product of proces?
Is het allemaal niet zo moeilijk indien we maar dicht bij ons zelf blijven en niet te veel graaien in de alom aangeboden dozen vol ‘management-trucs and trics’? Zijn de grootste belemmeringen voor vooruitgang onze hang naar schijnzekerheden, het niet los durven laten van ‘zoals het is’ en ‘wat we hebben’, het niet ter discussie willen stellen van wat misschien wel vooroordelen zijn en de angst tekort te worden gedaan tot voordeel van anderen? Zou de oplossing van veel problemen niet voor het grijpen liggen indien we onszelf toe zouden staan die mogelijkheid niet uit te sluiten? Zou veel frustratie niet oplossen in het niets indien we wat vaker een simpel besluit over onszelf en onze verhouding tot onze omgeving zouden nemen? Nemen we de waarde van ons aflopende leven wel serieus door zo begaan te zijn met ons ego? Moeten we niet af en toe een stap terug nemen om een grote stap vooruit te kunnen maken?
Amsterdam, die middag
Gisteren is het er niet van gekomen. Te duf denk ik. ‘Blad rapen’ als metafoor voor een samenwerkingsproces inspireert mij echter nu om Garfunkels tips na te trekken. Daarvoor moet ik het internet op want een woordenboek Latijn heb ik niet in de kast staan.
‘Qualitas, quantum en quaero’ blijken bij nader inzien inderdaad briljante vondsten die naadloos aan sluiten bij wat mijn vader ooit benoemd heeft als de zaken waar een mens zich een mening over dient te vormen.
‘Wat hij is’ verwijst naar een hoedanigheid van ‘zijn’ en ‘hebben’ en de verantwoordelijkheden die dat met zich meebrengt: ‘Qualitas’
‘Wat hij wil’ verwijst naar verlangens en ambities: ‘Quaero’
‘Wat hij heeft te bieden’ verwijst naar de hoeveelheid waarde die hij aan zijn stakeholders kan leveren of voor hen kan creëren en hoe hij dat over hen wil verdelen: ‘Quantum’
En wat zei mijn vader daar ook alweer over? “Je leeft gemakkelijk indien wat je meer te bieden hebt dan je verlangt.” Quantum dient Quaero te overtreffen. Dan kun je ook wat voor anderen betekenen zonder jezelf tekort te doen. En de basis daarvoor is Qualitas, in populaire termen niks anders dan talenten en ‘knopen’, immaterieel en materieel vermogen. Waren dat ook niet kritische voorwaarden voor vrijheid? Prachtig toch!
Qualitas, Quaero, Quantum …… Hoedanigheid, waardebehoefte, waardebod …. Ligt hier ook de oplossing voor Garfunkels paradoxaal imperatief? Quaero is de zorg voor jezelf. Met Quantum als de waarde die je te verdelen hebt, wordt Quantum minus Quaero wat resteert voor de zorg voor anderen. Het naar eigen inzicht ‘goed’ invullen daarvan is weer een vorm van Qualitas. Misschien zelfs wel de hoogste. Voldoening daarover is zeker een factor binnen de kwaliteit van leven.
De 3 Q-tjes geven inhoud aan de kwaliteit van leven en richting aan de te maken keuzes. De gedachte komt bij mij op dat deze 3 Q-tjes equivalent zijn voor het menselijk leven zelf. Is daarmee niet alles gezegd? Kan Oer bij de afrekening aan het einde van zijn rustdag volstaan met te vragen naar de ontwikkeling en status van de individuele Q-tjes?
In het paradigma waarin de kwaliteit van het leven een gevolg wordt geacht van de kwaliteit van keuzes en prestaties, wordt ‘leven’ opgevat als een deel van de ruimte dat tijdelijk in beslag genomen wordt. ‘Leven’ wordt gekoppeld aan ruimte-tijd. Dat is een heel fysieke insteek zonder de ethische lading die de mens met zijn ‘vrije wil’ sociaal maakt.
Dat bezwaar kan worden ondervangen door zowel ‘waarde’, ‘ruimte-tijd’ als ‘vrijheid’ op te vatten als aspecten van Qualitas, Quaero en Quantum. De Q-tjes zwermen als het ware om het kwaliteitsmodelletje heen. Daarmee hebben ook missie, visie en actie criteria gekregen. De Q-tjes zijn niet alleen voorwaarden voor ‘willen, weten en werken’ maar ook het doel ervan! ‘Hoe te leven?’ volgt uit de individuele opvatting van de Q-tjes.
Ik krijg er een kick van als het tot mij doordringt dat er weer een aantal verstevigende elementen aan mijn mentale framewerk zijn toegevoegd. Alle modellen en verhalen, zowel die van mijn vader als die van Garfunkel blijven uiteraard slechts abstracte benaderingen van de werkelijkheid die eisen stellen aan het voorstellingsvermogen. Het zijn slechts beelden. Maar wel beelden die veel verklaren over onszelf en onze omgeving. Niet omdat het zo ís, maar omdat het zo wérkt!
Een kritische vraag die zich de laatste weken al een paar keer aan mij opgedrongen heeft is waar dit uit de hand lopende project nu eigenlijk over gaat? De kwaliteit van kiezen? Gekozen worden? Waarde, vrijheid en tijd? Missie, visie en actie? Perspectieven? Presteren, leren en plezier? Gelukkig zijn? Authenticiteit? Creativiteit en adaptatie? Noodzaak en ambities? Gedrag, normen en waarden? Cultuur en religie? Kennis, gereedschappen en geld? Schaken en kaarten? Formules, mindframes en herkenningspatronen? Focus en perceptie? Waardestromen, waardebronnen en consumenten? Marketing, informatie en communicatie? Kosten en baten? Processen en projecten? Innovatie en optimalisatie? Verleden, heden en toekomst? Kansen en bedreigingen? Scenario’s en regie? ……….. Ja, waarover gaat het niet?
“Waar houdt dit project op?”
Dit soort gedachten veroorzaken wel eens een lichte vorm van paniek. Hoe houdt ik het allemaal bij elkaar en uit elkaar? Implodeert het tot één model en kunnen we daarna allemaal naakt door het leven? Of explodeert dit in mijn gezicht en vind ik, met toestemming van de burgemeester, mijzelf terug, ook naakt maar vastgebonden, in een instituut voor verwarde geesten?
Die verontrustende gedachte wegschuivend besluit ik vast te houden aan de idee dat het gaat over ‘de mens en zijn omgeving’. Dat lijkt de meest dekkende vlag voor de diverse denkbeelden. Als er al sprake is van een focus, dan is het díe.
Verhandelingen over de mens en zijn omgeving! Zit iemand daarop te wachten? Kun je er wat mee behalve er eindeloos over ouwe hoeren? Draagt het bij aan het verwezenlijken van ambities, sneller en met minder moeite? Geeft het rust en richting? Of vertouwen in de toekomst? Heb ík er wat aan? Kan ik een ander hier ook blij mee maken? En zo ja, is dit dan het goede abstractieniveau? Is dit te begrijpen? Of moet het veel pragmatischer en meer vrijblijvend of juist grondiger onderbouwd en wetenschappelijk verantwoord?
Ik weet het niet. Maar ik denk wel vaak terug aan mijn vaders antwoord op mijn vraag waarom niemand ooit de moeite had genomen om al die modellen op papier te zetten: “Wat let je? Maar voor zover het mezelf betreft vind ik dit alles niet geschikt als leesvoer. Dit moet je proeven en in een context zien. Doorleven misschien. Het zijn geen trucs, maar een levenswijze, een visie.”
Maar mijn vader leefde niet in een informatiemaatschappij. Dingen waren nog relatief simpel in die dagen aan de voet van de Rocky Mountains waar de jaargetijden het levensritme bepaalden. Als zodanig is het zelfs curieus dat oude mindframes nog steeds geldigheid hebben.
Of is dit de verkeerde conclusie? Is het leven niet complexer geworden maar zijn wij minder goed in staat om de essentie en de verandering van dingen te doorzien? Zonder twijfel gaat alles nu sneller. Tegelijkertijd zijn we, of we dat willen of niet, veel beter ‘geïnformeerd’. We kunnen ons niet onttrekken aan alle impulsen die via de massamedia en het leven van alledag in een dichtbevolkte geïndustrialiseerde omgeving op ons afgevuurd worden. Zijn we onder al dat geweld nog in staat om het onderscheid te maken tussen belangrijk en onbelangrijk, zinvol en onzin, realiteit en fictie? Heeft de informatisering van de maatschappij bijgedragen aan het begrip dat het individu heeft van zichzelf en zijn omgeving? Of heeft zich het omgekeerde voorgedaan en houden wij ons slechts staande door trucs en meedeinen met de massa? Hebben wij het contact met de grond van ons bestaan verloren?
Reacties